aangenaam, blij, blijdschap, gelukkig, genadig, helder, vriendelijk, vrolijk, zacht(aardig)
Blei-, Blid-, Blit-, Blyth-
Mnl. blide ‘blij’, Ndl. blijde ‘blij’, Oe. bliþe ‘aangenaam, vriendelijk, vrolijk’, Got. bleiþs ‘genadig, vriendelijk’, Ohgd. blidi ‘vriendelijk, vrolijk’, Ono. bliðr ‘zacht’, Osa. bliði ‘gelukkig, helder’, Pgm. *blithiz ‘vriendelijk, zacht(aardig)’.