Tradities rond naamgeving

Veel van de traditionele naamgevingsgebruiken in het Nederlandse taalgebied hebben wortels in heidense Germaanse en Frankische gebruiken, die later onder invloed van het christendom veranderden. Hier zijn enkele heidense tradities die hun sporen hebben nagelaten in de naamgeving:


1. De naam als bezwering en bescherming

In de Germaanse en Frankische cultuur geloofde men dat een naam magische kracht had en bescherming kon bieden. Een naam kon bijvoorbeeld:

  • Onheil afweren: Krachtnamen zoals Bernhard (“sterke beer”) en Gerhard (“sterke speer”) moesten de drager beschermen tegen vijanden en boze geesten.
  • De kracht van dieren oproepen: Namen met dieren erin, zoals Wolfgang (wandelende wolf), Arnulf (arend-wolf) of Falkwin (vriend van de valk), werden gegeven in de hoop dat het kind de kracht en moed van dat dier zou krijgen.
  • Een goddelijke connectie aanduiden: Namen als Thiederik (volk + macht, mogelijk verwijzend naar de god Donar/Thor) of Alfwin (elf + vriend) verwijzen naar goddelijke of mythische wezens.

Dit idee van namen als bezwering of bescherming bleef deels behouden in middeleeuwse en christelijke tradities, bijvoorbeeld in de praktijk om kinderen naar heiligen te vernoemen.


2. Naamgeving volgens stamverband en erfelijkheid

Bij de oude Germanen speelde de familienaamgeving een belangrijke rol. Kinderen kregen vaak een naam met één naamstam van een ouder om de familieband te bevestigen. Dit heet allitererende naamgeving en komt vooral in adellijke families lang voor.

Voorbeelden van naamovererving:

  • Een vader heette Theoderik, zijn zonen kregen namen als Thietmar of Dietwin.
  • Een moeder heette Hildegard, haar dochter kon Hildegund of Garderun genoemd worden.

Deze traditie bleef lang bestaan in adellijke en koninklijke kringen en werd pas in latere eeuwen minder gebruikelijk.


3. De “geheime” of tweede naam (Heidense doop?)

Er zijn aanwijzingen dat sommige Germaanse volkeren een kind een geheime naam gaven die alleen de naaste familie kende. Dit zou dienen als een extra bescherming tegen vijanden en kwade machten. In latere tijden werd dit deels overgenomen in de katholieke traditie, waarin kinderen bij de doop soms een tweede doopnaam kregen die minder vaak werd gebruikt in het dagelijks leven.


4. Het “wisselen” van namen

Bij sommige Germaanse stammen werden kinderen eerst met een voorlopige naam aangeduid en kregen ze pas later, bij een overgangsritueel (zoals de puberteit), een officiële naam die paste bij hun karakter of prestaties. Dit was mogelijk een gebruik bij de Franken en Saksen.

  • In sommige regio’s (zoals Friesland en Groningen) bleef dit lang bestaan in de vorm van bijnamen die pas later in officiële namen veranderden.
  • Dit lijkt verwant aan het christelijke gebruik van het aannemen van een nieuwe naam bij het kloosterschap of het vormsel.

5. Verboden heidense namen door de kerk

Met de kerstening probeerde de kerk heidense naamgeving te onderdrukken. Vooral namen die verwezen naar Germaanse goden of heidense gebruiken werden minder gebruikt. Toch bleven veel oude Germaanse namen bestaan, zij het soms in aangepaste of verchristelijkte vorm.

Voorbeelden:

  • De naam Thorbrand (Thor + zwaard) werd minder gangbaar na de kerstening.
  • Fredegund (vrede + strijd) bleef bestaan, maar zonder de oorspronkelijke heidense betekenis.
  • Sigward (zege + beschermer) veranderde in Siegfried, en later werd dit in sommige gevallen vervangen door christelijkere namen als Frederik.

Toch bleven veel Germaanse naamstammen populair en vonden ze een plek in christelijke namen. Denk aan Bernard, Gerard, Willem, Richard, die allemaal van oude Germaanse wortels komen.


6. Rituelen bij naamgeving

Bij de Germanen was het gewoonte om een kind pas na enkele dagen een naam te geven. Dit hing samen met:

  • Een reinigingsritueel waarbij de pasgeborene werd gewassen en in de familie werd opgenomen.
  • Het observeren van het kind om een passende naam te kiezen, mogelijk gebaseerd op een voorteken of het karakter van de baby.
  • Het drinken van een geboortedrank om de naam officieel te maken.

In latere christelijke tradities werd dit vervangen door de doopplechtigheid, maar de wachttijd voor het geven van een naam bleef in sommige streken behouden.


Besluit

Veel naamgevingsgebruiken in het Nederlandse taalgebied hebben hun wortels in de heidense Germaanse en Frankische tradities. Hoewel het christendom veel van deze gebruiken heeft aangepast of vervangen, zijn sommige elementen tot op de dag van vandaag zichtbaar in onze naamgeving.