BOUD

boud, dapper, dapperheid, krachtig, (stout)moedig, onverschrokken, snel, spoedig, sterk, stout, vlug, zelfvertrouwen
Bal-, Bald-, -bald, Balde-, Baldo-, Balt-, Bau-, Baud-, -baud, -bauld, -bault, -baut, -bbe, -be, Bo-, -bo, -bo-, Bol-, -bold, -bolt, -boud, Boude-, -bout, -da, -pold, -uold
Vergelijk Eng. bold ‘krachtig, moedig, stout’, Got. *balths ‘dapper, moedig’, Mhgd. balt ‘dapper, snel’, Nhgd. bald ‘spoedig’, Oe. beald ‘dapper, (stout)moedig, sterk, (vol) zelfvertrouwen’, Ofri. bald(e) ‘boud, dapper, vlug’, Ohgd. bald ‘dapper, snel’, Osa. bald ‘dapper’, Pgm. *balthaz ‘stoutmoedig, vlug’.