GEMOED

bedoeling, (sterk) begeren, geest, gemoed(sbeweging), geweld, hartstocht, heftigheid, humeur, lust, macht, mening, moed, opgewonden, stemming, toorn, trots, verstand, wil, woede, zin
Mo-, -mod, -moda, Mode-, -modis, Moed-, -moed, -mud, -mut, -mute, Muth-
Vergelijk Eng. mood ‘stemming, humeur’, Germ. *môda- ‘geest, gemoedsbeweging’, Got. môths / moþs ‘sterk begeren, moed, toorn’, Mhgd. muot ‘moed, geest, verstand’, Mnl. moed / moet ‘gemoed(sbeweging), hartstocht, moed, trots, stemming, wil, lust, geest, verstand, mening’, Oe. môd ‘geest, verstand, trots, moed, heftigheid, macht, geweld’, Ofri. môd ‘moed, wil, bedoeling’, Ohgd. muot ‘moed, geest, verstand’, Onfra. muod ‘gemoed(sbeweging), hartstocht, moed, trots, stemming, wil, lust, geest, verstand, mening’, Ono. môdhr / moðr ‘opgewonden geestesgesteldheid, toorn, woede’, Osa. môd ‘moed, zin, geest’, Pgm. *mōda- ‘geest, moed’