HAAG

bosje, doornstruik, grijpen, haag, haagdoorn, heg, omheinde plaats, (gevlochten) omheining, vangen, weide, woning
Haa-, Hag-, Haj-, Hay-, Hei-, Hej-
Vergelijk Eng. haw ‘haagdoorn’, Mhgd. hac ‘heg, omheining, omheinde plaats’ of hagen ‘door doornstruiken omgeven woonplaats’, Mnl. hâghe ‘haag, heg, bosje, doornstruik’, Oe. haga / hecg ‘haag, heining, omheinde plaats, woning’, Ofri. hega / heia ‘omheinen’, Ohgd. hag ‘heg, omheining, omheinde plaats’ of hagan ‘door doornstruiken omgeven woonplaats’, Onfra. hago ‘haag, heg, bosje, doornstruik’, Ono. hagi ‘weide’, Osa. hago ‘haag’, Pgm. *hag- ‘omheining’, Pie. *kagh- ‘vangen, grijpen, gevlochten omheining’